1. McLaren F1
De McLaren F1, ontworpen door de briljante ingenieur Gordon Murray, was jarenlang de snelste supercar ooit geproduceerd.
Deze rijdende technologische showcase werd aangedreven door een 6-liter V12 van BMW die 627 pk en 651 Nm op de achteras losliet. Combineer dat fabelachtige koppel en vermogen met een leeggewicht van amper 1.140 kg en je snapt hoe het komt dat deze Brit slechts 3,4 seconden nodig had om van 0 naar 100 km/u te accelereren en een topsnelheid van 391 km/u bereiken.
Gebouwd om zo efficiënt mogelijk te zijn, was de McLaren F1 succesvol in de autosport. Hij ging zelfs met winst lopen in de 24 uur van Le Mans in 1995.
De oplage van de F1 bleef beperkt tot 106 exemplaren. Aanvankelijk kostte deze auto ongeveer een miljoen euro, tegenwoordig mag je die prijs bijna maal twintig (!) doen…
Advertentie – lees hieronder verder
2. Lamborghini Diablo
De Lamborghini Diablo, geïntroduceerd in 1990, kreeg de aartsmoeilijke opdracht om de iconische Countach op te volgen. Grootmeester Marcello Gandini tekende hem voor de rekening van Bertone en toverde een esthetisch zeer geslaagde en hypermodern ogende vierwieler uit zijn mouw.
Uitgerust met een koetswerk van aluminium, met daaronder een 5,7 liter V12-motor van 492 pk en 580 Nm, zorgde de Diablo bij zijn lancering voor spektakel door in 4,6 seconden van 0 naar 100 km/u te sprinten en te toppen bij 324 km/u.
In 1993 kwam de Diablo VT met vierwielaandrijving ten tonele, die twee jaar later werd bijgestaan door de Diablo Roadster, zeg maar de versie voor de zomer.
In totaal werd deze Italiaan tweemaal herzien: in 1999 en in 2000, toen hij een 6-liter ingeplant kreeg en de koplampen van een Nissan 300ZX. Tijdens zijn elf jaar durende carrière werden er ongeveer drieduizend Diablo’s geproduceerd.
3. Ferrari F40
Om de veertigste verjaardag van het bedrijf te vieren, lieten Ferrari-ingenieurs zich in het begin van de jaren ’80 door de racerij inspireren om een uitzonderlijk automodel te ontwikkelen. Het duurde evenwel tot 1987 alvorens Enzo Ferrari vol trots de F40 aan de internationale pers kon tonen. Dit gebeurde op het circuit van Mugello.
Dankzij het gebruik van lichtgewicht materialen zoals Kevlar, koolstofvezel en plexiglas kwam de F40 de auto nauwelijks boven een ton (1.080 kg) uit. Onder zijn enorme motorkap (voor alle duidelijkheid achter de zetels) woonde een 2,9-liter V8-motor met dubbele turbo, goed voor 478 pk en 577 Nm.
De F40 was snel. Zéér snel. Het 0-100 km/u-sprintje lukte in 3,9 seconden en zijn top van 324 km/u was gelijk aan die van de Diablo die toen nog niet werd voorgesteld. De bedoeling was om slechts 400 klanten gelukkig te maken, maar die groep werd aanzienlijk uitgebreid, tot groot jolijt van zij die zich deze Ferrari konden veroorloven. Zijn prijs bedraagde omgerekend iets meer dan 200.000 euro, wat héél erg veel was in die tijd.
Tussen 1988 en 1992 hebben in totaal 1.315 F40’s het levenslicht gezien. Wie vandaag een exemplaar wil kopen, moet daar meer dan een miljoen euro voor neertellen.
4. Porsche 959
Wie over supercars van weleer begint, kan niet om de Porsche 959 heen, een auto die nochtans volstrekt onbekend is bij menig -30-jarige. Deze 911-achtige coupé was voorzien van een 2,8-liter zescilinder boxermotor die met behulp van twee turbo’s 450 pk en 500 Nm over de vier wielen verdeelde.
De 959 werd een rijdend labo genoemd en terecht. Porsche is namelijk zeer ver gegaan tijdens de ontwikkeling ervan, bijvoorbeeld door hem uit te rusten met vierkleps cilinderkoppen die hun eigen waterkoelsysteem hadden (terwijl de motor luchtgekoeld was!) en door vierwielaandrijving te voorzien die het beschikbare koppel tussen de voor- en achterwielen kon laten variëren (50 tot 80%), afhankelijk van de omstandigheden.
De bestuurder kon kiezen uit vier verschillende instellingen, terwijl de demping werd geregeld en automatisch aangepast. Als klap op de vuurpijl tekende ABS present, net als sensoren voor de bandenspanning voor alle vier de wielen, die op hun beurt van magnesium waren om gewicht te besparen.
Tot 1988 werden slechts 283 exemplaren van de 959 gebouwd. Dat verklaart waarom je er wellicht nog nooit eentje ‘in het wild’ hebt gezien.
5. Jaguar XJ 220
Ondanks een geschiedenis van racesuccessen had Jaguar het imago van luxefabrikant, veeleer dan een sportwagenmerk te zijn. Om die reputatie toch enigzins te herstellen, ging het merk voluit tijdens de 24U van Le Mans in 1988 en werd besloten om een ongeziene supercar te verkopen die kon concurreren met de Ferrari F40, op dat moment samen met de Porsche 959 de referentie.
De bedoeling was om de XJ220 op een V12-motor te trakteren, maar daar is uiteindelijk niets van in huis gekomen. De twaalfcilinder bleek immers te zwaar, waarop werd gekozen voor een veel kleinere biturbo-V6 met 550 pk in de aanslag.
Die beslissing stootte redelijk wat kandidaat-kopers tegen de borst (zij wilden per sé een V12…) en bovendien was deze Jag niet gehomologeerd om in de Verenigde Staten te worden verkocht én veel te duur. Het model flopte, maar dat neemt niet weg dat hij even – tot de komst van de McLaren F1 van hierboven – de snelste productieauto ter wereld was.
De carrière van de XJ220 was niet verwonderlijk geen lang leven beschoren. Op twee jaar tijd verlieten 281 eenheden de werkplaats.
Op zoek naar een auto? Zoek, vind en koop het beste model op Gocar.be